Herman Boerhaave
10 min
Herman Boerhaave, de ‘leraar van heel Europa,’ bouwde zijn faam als pionier in onderwijs en geneeskunde aan de Leidse universiteit.
Wie is Herman?
Rijksmuseum Boerhaave is vernoemd naar Herman Boerhaave (1668-1738), de bekende hoogleraar geneeskunde uit Leiden. In de vroege achttiende eeuw was Boerhaave een prominente figuur aan de universiteit, die verantwoordelijk was voor een grote toename van internationale geneeskundestudenten. Jonge medische aspiranten uit verschillende landen, waaronder Rusland, Amerika, Groot-Brittannië en Frankrijk, naast Nederlandse studenten, vulden de collegezalen in Leiden om te luisteren naar 'de leraar van heel Europa'.
Beroemdheid
Herman Boerhaave was dus de meest gevierde wetenschapper van zijn tijd, en zelfs nog lang daarna. Maar waar dankte hij eigenlijk zijn roem aan?
Hij bedacht niet veel nieuws. De grootsheid van Boerhaave als geleerde lag vooral in zijn vaardigheid om de wetenschappelijke kennis van zijn tijd te structureren en als een coherente, overzichtelijke universitaire leerstof aan de wereld van geleerden over te dragen. Niet voor niets werd hij door zijn tijdgenoten beschouwd als de leraar van heel Europa.
Lange tijd leek die internationale faam echter niet voor Boerhaave weggelegd te zijn. Hij was de zoon van een dorpspredikant - die van Voorhout bij Leiden - en was academisch begaafd, waardoor hij moeiteloos drie studies volgde: filosofie, geneeskunde en theologie, hoewel hij de laatste niet voltooide. Maar na zijn studietijd verliep zijn universitaire carrière niet erg voorspoedig. Tussen 1693 en 1701 leidde Boerhaave een weinig opvallend leven aan de zijlijn van de universiteit. Hij had een dokterspraktijk, maar had niet veel patiënten. Hij verdiende ook bij als privé-docent in de wiskunde. Het grootste deel van zijn tijd besteedde hij aan zelfstudie in verschillende natuurwetenschappen: niet alleen geneeskunde, maar ook natuur- en scheikunde.
Van klooster naar gasthuis
In 1574, na de overgang van Leiden naar het protestantisme, werden de bezittingen van de katholieke kerk, inclusief de kloosters, overgedragen aan het stadsbestuur. Hierdoor werd de rol van de katholieke kerk in de gezondheids- en sociale zorg beëindigd, en werd de zorg gecentraliseerd onder het stadsbestuur. Het Catharinagasthuis werd het belangrijkste stedelijke ziekenhuis.
Echter, in 1596 werd besloten om een dependance op te richten om de groeiende stad te accommoderen, met name voor patiënten met besmettelijke ziekten, ouderen en psychiatrische patiënten. Deze nieuwe vestiging zou worden gehuisvest in het voormalige Sint Caeciliaklooster, dat enigszins geïsoleerd lag aan de rand van de stad, wat nodig was vanwege de besmettelijke aard van sommige ziekten.
In 1600 werd het gebouw in gebruik genomen, met als belangrijkste kenmerk twee grote ziekenzalen op de tweede verdieping, elk met twintig bedden en grote ramen om de lucht te zuiveren. Op de begane grond waren kleine cellen voor psychiatrische patiënten, zonder ramen maar met een luikje voor eten en een afvoergat voor uitwerpselen.
Naast de ziekenzalen waren er nog enkele kleine zalen en huisjes voor bejaarden die dagelijks hun maaltijden kregen uit de gasthuiskeuken. De binnenplaats was omgeven door gebouwen en een groentetuin.
Het 'Boerhaave-systeem'
Pas in 1701 kreeg Boerhaave een kans bij de Leidse universiteit. In dat jaar werd hij aangesteld als docent theoretische geneeskunde. Boerhaave pakte zijn nieuwe baan zeer gedreven en innovatief aan. In die tijd werd de geneeskundetheorie gewoonlijk onderwezen door een aantal klassieke handboeken te doorgronden, gebaseerd op kennis uit de oudheid van Griekenland en Rome. De docent voorzag deze van uitleg en commentaar voor zijn studenten.
Boerhaave ontwikkelde echter zijn eigen systeem, waarin hij de kennis van de oude Grieken en Romeinen combineerde met moderne inzichten. Hij analyseerde alles kritisch en ordende het voor studenten in een overzichtelijk lesprogramma. Dit 'Boerhaave-systeem' viel zeer in de smaak bij de studenten en langzaam maar zeker begon Herman Boerhaave naam te maken in de medische wereld. Dit viel ook op bij de bestuurders van de Leidse universiteit, die deze populaire docent graag wilden behouden, zeker toen andere universiteiten aan hem begonnen te trekken. Daarom kreeg Boerhaave een aanstelling aangeboden als hoogleraar, de eerste post die vrijkwam aan de medische faculteit.
Drievoudig hoogleraar
Uiteindelijk duurde het tot 1709 voordat het zover was. In dat jaar kwam de leerstoel voor botanie vrij - een vak waarin Boerhaave geen expert was, maar dat hij zich met zijn systematische aanpak en grote werkkracht in korte tijd eigen maakte. Bovendien legde hij contacten met botanici over de hele wereld, met wie hij zeldzame planten ruilde. Dit netwerk kwam de Leidse hortus, waarvan Boerhaave als professor in de botanie directeur was, ten goede.
In 1713 werd Boerhaave ook benoemd tot hoogleraar in de praktische geneeskunde en in 1718 in de scheikunde. Hierdoor bekleedde Boerhaave in zijn eentje drie van de vijf hoogleraarsposten aan de Leidse medische faculteit. In 1715 was hij ook nog rector magnificus van de universiteit, en aan het einde van dat jaar hield hij een afscheidsrede die tevens zijn wetenschappelijke beginselverklaring was.
In deze toespraak verkondigde Boerhaave dat alle wetenschap, inclusief de geneeskunde, gebaseerd moest zijn op experimentele fundamenten. De natuur, inclusief het menselijk lichaam, volgde wetmatigheden die we door onderzoek konden achterhalen. Boerhaave was niet geïnteresseerd in verdere speculaties over waarom dat zo was. Hij geloofde dat we de natuur konden observeren, beschrijven en systematiseren, maar dat haar diepere motieven verborgen bleven. Die waren naar zijn overtuiging vervat in Gods wil, en die was per definitie onkenbaar voor de mens.
Lessen aan het bed
Een belangrijke reden voor Boerhaaves blijvende reputatie, vooral onder artsen, waren zijn lessen aan het bed van de zieken. Als hoogleraar in de praktische geneeskunde ging Boerhaave twee keer per week naar het Caecilia gasthuis - nu de locatie van het Rijksmuseum Boerhaave - om zijn studenten te onderwijzen in het herkennen en behandelen van ziekten, waarbij patiënten dienden als 'leermateriaal'. De universiteit huurde al sinds 1636 twaalf bedden in het gasthuis voor dit doel. Deze lange traditie van klinisch onderwijs was voor veel studenten een belangrijke reden om geneeskunde in Leiden te studeren. Dit gold vooral tijdens de periode van Boerhaave, omdat zijn nuchtere en systematische benadering van gezondheid en geneeskunde de studenten goed voorbereidde op de medische praktijk.
Oud Poelgeest
Boerhaave kon niet eindeloos doorgaan. Zijn drukke leven begon zijn tol te eisen, en in 1729 moest hij, na een langdurige ziekte, twee van zijn hoogleraarsfuncties neerleggen. Alleen de praktische geneeskunde bleef hij beoefenen, waarschijnlijk omdat dit vak hem het meest aan het hart lag. Desondanks bleef hij privé-experimenten doen in de scheikunde en hij bleef zich ook bezighouden met botanie. Hij had namelijk een groot buitenhuis gekocht, genaamd Oud Poelgeest, net buiten Leiden. Daar kon hij zich terugtrekken uit het drukke stadsleven van Leiden, waar iedereen iets van hem wilde. Oud Poelgeest was niet alleen zijn toevluchtsoord, maar ook zijn persoonlijke botanische tuin. Hij plantte er zeldzame bomen die hij van over de hele wereld als zaden ontving.
Dat Boerhaave zich zo'n buitenhuis kon veroorloven, naast een elegante woning aan het belangrijkste kanaal van Leiden, het Rapenburg, toont aan dat de professor een welvarend man was, vooral in de tweede helft van zijn leven. Zijn rijkdom dankte hij niet alleen aan zijn salaris als hoogleraar. In 1710 trouwde hij met Maria Drolenvaux, de dochter van een rijke koopman. Kort na het huwelijk overleed Maria's vader en zij werd de enige erfgenaam. In de achttiende eeuw was het vanzelfsprekend dat de man des huizes, in dit geval Boerhaave, het familiekapitaal zou beheren. En dat deed hij goed: het gezin Boerhaave, bestaande uit Herman, Maria en hun dochter Johanna, behoorde tot de rijksten van Leiden.
In de zomer van 1738 begon Boerhaave snel achteruit te gaan. Tot mei van dat jaar gaf hij nog praktijkcolleges in het Caecilia gasthuis, maar kon deze cyclus niet voltooien. Na maanden van ziekte overleed hij uiteindelijk op 23 september 1738, op 69-jarige leeftijd. Zijn boeken en zijn vele leerlingen, die op invloedrijke posities waren beland aan hoven en universiteiten over de hele wereld, zorgden ervoor dat zijn nalatenschap niet snel vergeten zou worden.