Was Boerhaave een anti-vaxxer?

Terug naar Besmet!

Door Tim Huisman, conservator

Op 21 april 2021 werd de eerste Nederlandse prik met het coronavaccin van producent Janssen uitgevoerd in Rijksmuseum Boerhaave, waarna minister van volksgezondheid Hugo de Jonge het lege flesje aanbood aan museumdirecteur Amito Haarhuis. Dit alles ‘onder het goedkeurend toeziend oog van Herman Boerhaave,’ wiens portret als decor diende bij deze plechtigheid.

Dit doet natuurlijk de vraag rijzen wat Boerhaave hiervan gevonden zou hebben. Zou hij het inderdaad goedkeurend hebben aangezien? Of had hij een meer kritische houding aangenomen? Of behoort de grootste medicus van de achttiende eeuw misschien zelfs tot het kamp van de antivaxxers?

Boerhaave olieverf portret

Herman Boerhaave, geportretteerd door Cornelis Troost, 1735

Technisch gesproken is dat laatste een onmogelijkheid. De term ‘vaccin’ is pas na Boerhaaves dood in zwang gekomen, namelijk vanaf 1796 toen de Engelse arts Edward Jenner (1749-1823) patiënten begon in te enten met het koepok-virus. Dit is een voor mensen onschadelijke variant van het pokkenvirus die voorkomt bij koeien en die, als je er mee besmet bent geweest, voor immuniteit zorgt voor de dodelijke versie van de pokken. Vacca is Latijn voor koe, vandaar ‘vaccin.’ Dat Herman Boerhaave een mening zou hebben over een medische uitvinding die bijna zestig jaar na zijn dood plaatsvond, is nogal een anachronisme.

Dat is het eenvoudige antwoord - maar. . . de strijd tegen de besmettelijke ziekte pokken begon niet met Jenners vinding aan het einde van de 18de eeuw. De pokken was een gevreesde besmettelijke ziekte die zelfs epidemische vormen kon aannemen. Tien tot twintig procent van de pokkenlijders overleed en onder kinderen was het sterftecijfer nog hoger. De patiënten die het overleefden hielden er de ontsierende littekens van de pokkenpuisten aan over.

E. Jenner

Edward Jenner, portret in pastel door J.R. Smith, 1800 (Wellcome Library London)

Je kon echter ook een milde besmetting met het pokkenvirus oplopen, met een kort ziekteverloop en zonder de dramatische gevolgen van de ziekte in zijn ernstige vorm. Als je eenmaal zo’n milde infectie had gehad was je verder immuun. Dat viel ook artsen op, waarschijnlijk het eerst in China in de zestiende eeuw. Daar werd de methode ontwikkeld om mensen te besmetten met smetstof - etter uit de pokkenblaasjes - van een patiënt met zo’n milde pokkenvorm. Het idee was dat de ingeënte personen ook die milde vorm zouden krijgen, en dus verder immuun waren voor de pokken. De methode raakte ook in het Ottomaanse rijk in zwang en van daar uit kwam ze onder de aandacht van de Westerse medici. In de handboeken staat deze vroege vorm van inenting bekend als variolatie (variola is de medische term voor pokken) of inoculatie.

Het inenten met het menselijke pokkenvirus genoot een zekere populariteit in Europa in de achttiende eeuw, maar was bepaald niet onomstreden. Er waren risico’s aan verbonden. Hoe mild de vorm van pokken was waarmee iemand werd ingeënt kon niet altijd goed worden vastgesteld, wat tot een sterftekans van zeker drie procent leidde. Bovendien waren de ingeënte patiënten besmettelijk, wat nieuwe slachtoffers kon eisen als ze niet in quarantaine werden gehouden.

Herman Boerhaave was zeer zeker op de hoogte van de methode van variolatie. Relatief vroeg, in 1728, noemt hij haar in de vierde druk van zijn leerboek Aphorismi de cognoscendis et curandis morbis (Korte spreuken over het herkennen en genezen van ziekten). Na een uitgebreide beschrijving van de symptomen en het verloop van de pokken, en een overzicht van de behandelwijzen (o.a. lauwe voetbaden, verkoeling, opiaten), sluit hij het hoofdstuk af met een korte opmerking over ‘de inentende voorverhoeding.’ Die lijkt hem ‘genoegzaam zeker en veilig.’

Was Boerhaave dus een voorstander van variolatie? Dat is te sterk uitgedrukt. Later in zijn carrière beschrijft hij met ontzag hoe een minieme hoeveelheid etter uit een pokkenblaasje van een kind, ingeënt ‘in het allergezondste bloed van een allersterkste landarbeider’ een volledige en in potentie dodelijke pokkenbesmetting voortbrengt. Boerhaave was zich dus terdege bewust van de risico’s. En toen hij tijdens een college werd gevraagd wat hij van inenten vond, hield hij zich enigszins op de vlakte door er op te wijzen dat het effect van inenting hetzelfde was als dat van de gewoonte ‘in talrijke huisgezinnen’ om, wanneer een kind pokjes heeft, alle andere kinderen bij het zieke kind op te sluiten zodat die ook een milde besmetting oplopen - en dus hopelijk immuniteit. 

Meer dan een voor- of tegenstander van inenting was Herman Boerhaave een voorzichtige arts, die een risicovolle en nog grotendeels onbegrepen methode niet zomaar wilde aanbevelen. En die erfenis van medische voorzichtigheid leeft nog volop, gezien de recente vaccinatiestops in verband met de risico’s op bijwerkingen van de vaccins Astra Zeneca en Janssen. Risico’s die overigens vele malen kleiner zijn dan die van variolatie.

Verder lezen:

  • Voor de geschiedenis van de variolatie in Nederland en o.a. Boerhaaves rol daarin: Harry Hillen, ‘De hofarts, de dominee, een geleerd genootschap en de pokken,’ in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2017, 161 D1111
  • Een Nederlandse vertaling van Boerhaaves Aphorismi is te vinden in: Herman Boerhaave, Kortbondige spreuken wegens de ziektens (facsimile met inleiding van G.A. LIndeboom van de uitgave Amsterdam uit 1741), Alphen a/d Rijn 1979. Over de pokken op pp. 274-281

Zoek op