Door Tim Huisman, conservator
Rijksmuseum Boerhaave is genoemd naar Herman Boerhaave (1668-1738), de beroemde hoogleraar in de geneeskunde uit Leiden. In de eerste decennia van de achttiende eeuw was Boerhaave de grote ster van de universiteit, in zijn eentje verantwoordelijk voor een grote toestroom van buitenlandse medicijnenstudenten. Jonge aspirant medici uit Rusland, Amerika, Groot Brittannië en Frankrijk - naast studenten uit de Republiek - bevolkten de Leidse collegezalen om te luisteren naar ‘de leermeester van heel Europa.’
Faam
Herman Boerhaave was dus de beroemdste wetenschapper van zijn tijd, en trouwens ook nog van lang daarna. Maar waaraan had hij zijn faam eigenlijk te danken? Veel nieuws heeft hij niet bedacht. De grootheid van Boerhaaves werk als geleerde zat hem dan ook vooral in zijn talent om de wetenschappelijke kennis van zijn tijd te ordenen en als een samenhangend en overzichtelijk universitair lesprogramma aan de geleerde wereld over te dragen. Niet voor niets noemden zijn tijdgenoten hem de leermeester van heel Europa.
Lange tijd leek die internationale faam er niet echt in te zitten voor Boerhaave. Hij was de zoon van een dorpsdominee - die van Voorhout bij Leiden - en hij kon goed leren zodat hij moeiteloos drie studies deed: filosofie, geneeskunde en theologie, waarvan hij alleen de laatste niet heeft afgerond. Maar na zijn studententijd wilde een universitaire carrière niet erg van de grond komen. Tussen 1693 en 1701 leidde Boerhaave een weinig opvallend bestaan aan de rand van de universiteit. Hij had een dokterspraktijk, maar niet veel patiënten. En verder verdiende hij wat bij als privé-docent in de wiskunde. Het overgrote deel van zijn tijd vulde hij met zelfstudie in uiteenlopende natuurwetenschappen: niet alleen geneeskunde, maar ook natuur- en scheikunde.
Herman Boerhaave - Portret door Cornelis Troost, 1735
Het ‘systeem Boerhaave’
Pas in 1701 kreeg Boerhaave een voet tussen de deur bij de Leidse universiteit. In dat jaar werd hij benoemd tot lector (zeg maar universitair docent) in de theoretische geneeskunde. Boerhaave pakte zijn nieuwe baan zeer voortvarend en vernieuwend aan. Het was in die tijd gebruikelijk dat de theorie van de geneeskunde werd onderwezen door het doorploegen van een aantal klassieke handboeken, gebaseerd op kennis uit de Griekse en Romeinse oudheid. De docent voorzag die dan voor zijn studenten van uitleg en commentaar.
Boerhaave echter ontwikkelde zijn eigen systeem, waarin hij de kennis van de oude Grieken en Romeinen koppelde aan moderne inzichten, alles onderwierp aan een kritische analyse en voor de studenten rangschikte in een overzichtelijk lesprogramma. Dit ‘systeem Boerhaave’ viel zeer in de smaak bij de studenten en langzaamaan begon Herman Boerhaave naam te maken in de medische wereld. Dat viel de bestuurders van de Leidse universiteit ook op en ze wilden deze populaire docent graag aan zich binden, zeker toen andere universiteiten aan hem begonnen te trekken. Daarom bood het Leidse universiteitsbestuur Boerhaave een baan aan: de eerste hoogleraarspost die zou vrijvallen aan de medische faculteit was voor hem.
Drievoudig hoogleraar
Uiteindelijk zou het nog tot 1709 duren eer het zover was. In dat jaar kwam de leerstoel botanie vrij - een vak waarin Boerhaave allesbehalve een expert was, maar dat hij zich met zijn systematische geest en grote werkkracht in recordtijd eigen maakte. Bovendien knoopte hij contacten aan met botanici over de hele wereld, met wie hij zeldzame planten ruilde. Dit netwerk kwam de Leidse hortus, waarvan Boerhaave als professor in de botanie immers directeur was, zeer ten goede.
In 1713 werd Boerhaave ook nog benoemd tot hoogleraar in de praktische geneeskunde en in 1718 in de scheikunde. Dit betekende dat Boerhaave in zijn eentje drie van de vijf hoogleraarsposten aan de Leidse medische faculteit vervulde. In 1715 was hij ook nog eens rector magnificus van de universiteit en aan het eind van het jaar hield hij een afscheidsrede die tegelijkertijd als zijn wetenschappelijke beginselverklaring gezien kan worden.
In deze redevoering verkondigde Boerhaave dat alle wetenschap, dus ook de medische, gebaseerd moest zijn op proefondervindelijke fundamenten. De natuur, inclusief het menselijk lichaam, gehoorzaamt aan wetmatigheden, die we door onderzoek kunnen leren kennen. Van verdere speculaties waarom dat dan zo is, moest Boerhaave niks hebben. Je kon de natuur waarnemen, beschrijven en systematiseren, maar haar achterliggende motieven waren verborgen. Die waren gevat in Gods wil, per definitie onkenbaar voor de mens.
Boerhaave geeft les over de geneeskrachtige eigenschappen van planten - Gravure door J. Folkema, 1756
Lessen aan het ziekbed
Een belangrijke reden voor Herman Boerhaaves langdurige reputatie, vooral onder artsen, zijn zijn lessen aan het ziekbed. Als hoogleraar in de praktische geneeskunde ging Boerhaave tweemaal in de week naar het Caecilia gasthuis - nu de behuizing van Rijksmuseum Boerhaave - om zijn studenten te onderwijzen in het herkennen en behandelen van ziekten, met patiënten als ‘onderwijsmateriaal.’ Speciaal voor dit doel huurde de universiteit al sinds 1636 twaalf bedden in het gasthuis, waarin interessante zieken konden worden gelegd. Deze lange traditie in klinisch onderwijs was voor veel studenten een belangrijke reden om in Leiden geneeskunde te studeren. Dat gold nog eens extra voor de periode Boerhaave, omdat Boerhaaves nuchtere en systematische kijk op gezondheid en op geneeskunde de studenten goed voorbereidde op de medische praktijk.
Oud Poelgeest op een 19de eeuwse steendruk - P.W.M. Trap naar G.J. Bos
Oud Poelgeest
Boerhaaves energie was niet onuitputtelijk. Zijn drukke bezigheden eisten meer en meer van zijn gezondheid, en in 1729 legde hij na langdurige ziekte twee van zijn hoogleraarsfuncties neer. Hij hield alleen de praktische geneeskunde over, blijkbaar lag dit vak hem het naast aan het hart. Overigens bleef hij nog wel prive-experimenten doen in de scheikunde en ook de botanie zei hij niet vaarwel. Hij had namelijk een riant buitenhuis gekocht, Oud Poelgeest net buiten Leiden, waar hij zich kon terugtrekken uit het Leidse stadsleven waar iedereen wat van hem wilde. Maar Oud Poelgeest was ook Boerhaaves persoonlijke botanische tuin. In het park om het buitenhuis plantte hij zeldzame bomen die hem van over de hele wereld als zaden werden toegestuurd.
Het feit dat Boerhaave zich zo’n buitenhuis kon veroorloven, naast een sjieke stadswoning aan Leidens voornaamste gracht: het Rapenburg, laat wel zien dat de professor een vermogend man was, zeker in de tweede helft van zijn leven. Die welstand had hij niet alleen te danken aan zijn drievoudige hooglerarensalaris. In 1710 was hij getrouwd met Maria Drolenvaux, de dochter van een rijke koopman. Maria’s vader stierf kort na het huwelijk en zij was de enige erfgenaam. In de achttiende eeuw was het vanzelfsprekend dat de heer des huizes, Boerhaave, dit familiekapitaal zou beheren. En dat deed hij blijkbaar goed: het gezin Boerhaave, Herman, Maria en dochter Johanna, behoorde tot de rijkste van Leiden.
In de zomer van 1738 namen Boerhaaves krachten snel af. Hij had nog tot mei van dat jaar zijn praktijkcolleges in het Caecilia gasthuis gegeven, maar had die cyclus niet meer af kunnen maken. Na een maandenlang ziekbed stierf hij uiteindelijk op 23 september 1738, 69 jaar oud. Dat de grote dode niet snel vergeten zou worden, daar zorgden zijn boeken wel voor. En zijn leerlingen natuurlijk, waarvan er vele op invloedrijke posities waren beland aan vorstenhoven en universiteiten van Rusland tot Amerika.
Herman Boerhaave met echtgenote en dochter - Portret door Aert de Gelder - Olieverf op doek, 1720-1725 (Rijksmuseum Amsterdam)