In Memoriam Paul Crutzen (1933-2021)

Terug naar Grote Vragen

Paul Crutzen belichaamde een nieuw tijdperk in de wetenschap. Dit wordt vooral duidelijk als we hem spiegelen aan zijn illustere voorganger Peter Debye.

De afgelopen week overleden chemicus Paul Crutzen hield wel van een kwinkslag. Toen Rijksmuseum Boerhaave in 2011 een tentoonstelling over Nederlandse Nobelprijswinnaars organiseerde, en hem om een bijdrage vroeg, stuurde hij een haarlak-spuitbus. Geen afstandelijke wetenschap, maar een eenvoudig consumentenproduct uit het leven van alledag. Juist dit typeerde Crutzen, al had hij vast weinig met haarlak. 

In 1995 ontving Paul Crutzen de (gedeelde) Nobelprijs voor de scheikunde voor zijn baanbrekende werk. De toekenning volgde op een lange periode van droogte. Peter Debye was in 1936 de laatste Nederlandse scheikundige geweest die in Stockholm was gelauwerd. 

De levenspaden van Crutzen en Debye vertonen markante gelijkenissen. Zo hadden ze gemeen dat ze van bescheiden komaf waren. Het Maastrichtse gezin waarin Debye opgroeide was zo krap behuisd dat de jonge Peter zijn schoolwerk soms buiten op een bankje maakte. Crutzen groeide op als ‘gewone volksjongen’ uit de Pijp (in zijn eigen woorden) tijdens de grote crisis van de jaren dertig. Beiden waren van katholieke huize, allebei doorliepen ze de HBS - de grote emancipatiemachine van het Nederlandse onderwijs. Zowel Debye als Crutzen maakten carrière in het buitenland, voor een belangrijk deel in Duitsland en de Verenigde Staten. 

Crutzen woonde allereerst een lange tijd in Zweden, waar de liefde hem heen had gevoerd. Voor zijn emigratie werkte Crutzen als technisch tekenaar bij de gemeente Amsterdam. Ook daar ligt een overeenkomst met Debye: de collectie van Rijksmuseum Boerhaave bevat een aantal imposante technische tekeningen uit diens studietijd aan de Technische Hogeschool in Aken. 

Er is één essentieel verschil. Debye hield zich als wetenschapper het liefst afzijdig van hetgeen politiek en samenleving in beroering bracht. Zozeer zelfs dat zijn reputatie er postuum schade door opliep. Was hij als prominente wetenschapper in Nazi-Duitsland niet te meegaand geweest met de nationaal-socialistische machthebbers? Had hij zelfs zijn brieven niet met ‘Heil Hitler’ ondertekend? Crutzen was juist, zoals dat heet, maatschappelijk geëngageerd. Als mens, maar ook in zijn werk.

In Zweden werkte Crutzen als computerprogrammeur bij de vakgroep meteorologie van van de Universiteit van Stockholm. Zo rolde hij de wetenschap in. Hij behaalde zijn doctoraal, promoveerde in Oxford, en belandde vervolgens in Boulder, Colorado, waar hij hoogleraar werd aan het National Center for Atmospheric Research. 

In de tijd van Debye bezat de ‘zuivere’ wetenschap een verheven status. Deze was het meest dienstbaar aan de mens als haar beoefenaars autonoom hun gang konden gaan. Wetenschappers als Debye trokken een ivoren toren op die hun in tijden van dictatuur en maatschappelijke onrust een weldadige comfort zone bood. Voor alle misbruik van hun werk en diensten wensten zij geen verantwoordelijkheid te dragen. Dat betekende overigens allerminst dat Debye geen menselijke kant bezat. Zo was hij in 1938 betrokken bij de gewaagde ontsnapping van zijn Joodse collega Lise Meitner uit Duitsland.

De spuitbus die Crutzen naar het museum stuurde, was een verwijzing naar zijn belangrijkste bijdrage aan de wetenschap: het ontrafelen van chemische processen in de atmosfeer die tot afbraak van de ozonlaag leiden. De ozonlaag beschermt het leven op aarde tegen de schadelijke UV-straling uit het zonlicht. Zonder die ozonlaag zouden we massaal aan kanker sterven. In de laatste decennia van de vorige eeuw bleek die ozonlaag plots angstwekkend dunne plekken te vertonen, vooral bij de Zuidpool (het ‘gat in de ozonlaag’). Oorzaak: chloorfluorkoolstoffen (cfk’s), afkomstig uit koelkasten en bijvoorbeeld uit de drijfgassen in spuitbussen. 

Juist in het begin van de jaren 1970, toen Crutzen hieraan bezig was, begon de sokkel van waaraf de wetenschap op het gekrakeel van alledag neerkeek, af te brokkelen. De sixties brachten traditionele gezagsverhoudingen aan het wankelen en ondergroeven daarmee ook de onaantastbare status van de wetenschapper. Tegelijkertijd toonde de zorgwekkende milieuvervuiling, die steeds meer protesten aanwakkerde, de schaduwkanten van de wetenschap. De wetenschappers konden zich niet langer schuil houden. 

Debye overleed in 1966 en droeg de visie op wetenschap die hij had gepersonifieerd, als het ware met zich mee het graf in. Crutzen daarentegen belichaamde de nieuwe tijdgeest die uit de fles van de jaren zestig kwam. Niet alleen in zijn werk, ook in de wijze waarop hij in het leven stond toonde hij zich betrokken met uitdagingen waarvoor de mensheid zich gesteld zag. Hij leefde sober, bezat geen auto en reisde sowieso weinig.   

Crutzen eindigde zijn carrière in 2000 als directeur van het departement Atmosfeerchemie van het Max-Planck-Instituut voor chemie in Mainz. Rond die tijd kondigde hij samen met Eugene Stoermer het antropoceen aan. Dit was de naam voor een nieuw geologisch tijdperk dat door het menselijk handelen aan het ontstaan is. Onafbreekbare kunststoffen, kernproeven en door mensen veroorzaakte klimaatverandering en verstoorde ecosystemen drukken zo’n stempel op aarde en atmosfeer, dat het in de aardlaag van deze tijd terug te zien zal zijn. En dat geeft te denken.

We zien inmiddels overal een groeiend aantal wetenschappers werken aan de grote uitdagingen van deze tijd. Ook het tijdperk dat Crutzen in de wetenschap inluidde, vindt nog altijd zijn neerslag. 

Ad Maas

Spuitbus die Paul Crutzen doneerde aan Rijksmuseum Boerhaave, een knipoog naar zijn onderzoek aan de aardatmosfeer (collectie Rijksmuseum Boerhaave V34553)

Zoek op