Napoleon in Haarlem

Terug naar Columns

Napoleon kreeg veel media-aandacht vorige week, omdat hij op 5 mei precies 200 jaar geleden overleed. Hij speelt dan ook een hoofdrol in de Europese geschiedenis. Welke sporen heeft de Franse tijd in Nederland nagelaten?

Veel aspecten daarvan zijn al de revue gepasseerd. Een onderbelicht element is zijn belangstelling voor wetenschap. Vorig jaar schreef ik al eens dat we de meter en de kilogram aan Napoleon te danken hebben. Wat heeft hij nog meer betekend voor de wetenschap?

Ik ben ruim een jaar geleden verhuisd naar Haarlem, en hier is de Franse tijd nog voelbaar. Als ik mijn lunchwandeling maak door de Haarlemmerhout, het oudste stadsbos van Nederland, kijk ik uit op Paviljoen Welgelegen. Voor het grote publiek bekend als het decor van het Bevrijdingsfestival. Het is nu het provinciehuis van Noord-Holland, maar van 1808 tot 1810 het paleis van Lodewijk Napoleon, de broer van Napoleon die hij in 1806 benoemt tot koning van Holland. En een eindje verderop ligt Teylers Museum dat al in de Franse tijd een museum was. In 1784 opende de beroemde Ovale Zaal zijn deuren, het oudste museum van Nederland. Het was meer een laboratorium dan een museum. De eerste directeur van het museum, Martinus van Marum, had hier de grootste elektriseermachine ter wereld laten bouwen waarmee statische elektriciteit kon worden opgewekt met 60 centimeter lange vonken. Daardoor had het museum een grote internationale reputatie. Ook Napoleon wilde dit wel eens zien, en op een regenachtige dag in oktober 1811 bezocht hij Teylers Museum. Omdat de lucht zo vochtig was, weigerde de elektriseermachine dienst. 

Het meeste heeft de Nederlandse wetenschap te danken aan zijn broer Lodewijk Napoleon. Hij richtte in 1808 de voorloper van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) op in navolging van academies elders in Europa. Ook Martinus van Marum was betrokken bij de oprichting. De KNAW is opgericht als adviesorgaan van de regering en vervult die rol nog steeds.

Amito Haarhuis, Directeur Rijksmuseum Boerhaave

Deze column verscheen op dinsdag 11 mei 2021 in De Telegraaf.

Zoek op