Het anatomisch theater van de Leidse universiteit

Terug naar Verhalen uit de collectie

1594-1821

In het laatste decennium van de 16de eeuw maakten de bestuurders van de prille Leidse universiteit - opgericht in 1575 - zich zorgen. De studentenaantallen voldeden niet aan de verwachtingen, was deze onderwijsinstelling wel een lang leven beschoren? Er waren duidelijk maatregelen nodig om haar aantrekkelijker te maken.

En zo geschiedde: in 1590 kreeg Leiden zijn academische botanische tuin, met de plantkundige coryfee Carolus Clusius als boegbeeld. En in ongeveer dezelfde periode besloot het universiteitsbestuur tot een nieuwe behuizing van de universiteitsbibliotheek in een kleine kapel aan het Rapenburg, waar ook meteen ruimte was voor een zeer moderne faciliteit: een anatomisch theater.

De bedenker ervan was de eerste Leidse hoogleraar met de ontleedkunde specifiek in zijn leeropdracht: Petrus Pauw, benoemd in 1589. Pauw had van 1581 tot 1584 in Leiden gestudeerd en had daarna zijn opleiding afgemaakt in Parijs, Rostock en Padua - niet toevallig drie universiteiten waar de anatomie werd gedemonstreerd op menselijke kadavers. Dit gebeurde in provisorische tijdelijke opstellingen die na de ontleding weer werden afgebroken. Behalve in Padua, daar had men het nieuwste van het nieuwste: een permanent anatomisch theater.

Pauw was dus goed op de hoogte van de laatste stand van zaken op anatomisch gebied toen hij spoedig na zijn aantreden als professor de gelegenheid kreeg om zo’n ontleedkundige faciliteit voor de Leidse universiteit te bouwen. In het koor van de kapel waar ook de universiteitsbibliotheek werd gehuisvest, werd naar Pauws ontwerp een ronde houten constructie opgericht, geinspireerd op Romeinse arena’s als het Colosseum, met trapsgewijs oplopende tribunes waar het publiek kon plaatsnemen. Het eerste permanente theatrum anatomicum ten noorden van de Alpen.

Hooguit drie keer per jaar werd er in dit theater een publieke ontleedkundige demonstratie gegeven op een menselijk lichaam. Dat die lessen inderdaad publiek waren blijkt wel uit het feit dat niet alleen de geneeskundestudenten de ze bijwoonden,maar studenten van alle faculteiten. En behalve de studenten ook de leden van het chirurgijnsgilde en hun leerlingen en nieuwsgierige burgers, die daarvoor vijf stuivers entree moesten betalen.

De publieke anatomische lessen waren dus tamelijk zeldzaam. Ze vonden gewoonlijk plaats in de winter, als de lage temperaturen het bederf van de kadavers enigszins vertraagden en ze duurden vaak zo’n drie dagen. Maar ook zonder ontleedkundig spektakel kwam het publiek zich in het theater vergapen. Als er niet werd ontleed stelden de beheerders skeletten van mensen en dieren op de balustrades van het theater op, en in vitrinekastjes en aan de muur waren rariteiten uit alle windstreken te zien, van opgezette dieren uit Brazilie tot mummies uit Egypte.

Tim Huisman

Zoek op