Prehistorische pest

Terug naar Columns

Tussen 5.300 en 4.900 jaar geleden was er opeens een drastische afname in de bevolking van Noord-West Europa. Van deze periode in de steentijd worden er gaandeweg veel minder menselijke resten gevonden, en uit die tijd zijn er bijvoorbeeld veel minder hunebedden. Er is al heel lang een wetenschappelijk debat gaande over de oorzaak hiervan.

In deze periode was de landbouw belangrijk geworden en leefden de mensen bij elkaar in grotere en meer permanente nederzettingen. Hadden ze te kampen met herhaaldelijke misoogsten? Of zorgden oorlogen voor veel slachtoffers? In een vorige week gepubliceerd artikel van het wetenschappelijke vakblad Nature maken onderzoekers van de Universiteit van Kopenhagen aannemelijk dat het mogelijk is dat een pestepidemie een rol heeft gespeeld. 

We kennen de pest vooral van zijn verwoestende effect in de Middeleeuwen. In de 14e eeuw zorgde een uitbraak van de pest voor de grootste pandemie aller tijden. Naar schatting een derde van alle Europeanen is aan de pest bezweken. De pest werd ook wel de Zwarte Dood genoemd naar de zwarte zweren die het veroorzaakte op de huid. De ziekteverwekker is een bacterie. 

Wellicht zorgde de pest al eerder voor dood en verderf. De onderzoekers onderzochten het DNA van de tanden en botten van 108 individuen die afkomstig zijn uit verschillende hunebedden en grafkamers in Zweden en Denemarken. Minimaal 17% van deze individuen bleek besmet te zijn met de pestbacterie. Bij individuen met een familierelatie, konden er binnen een periode van 120 jaar drie pestgolven worden onderscheiden.

Dit is nog geen hard bewijs dat een pestepidemie ervoor gezorgd heeft dat de bevolking snel afnam in de steentijd. Maar het hoge percentage besmette individuen laat in ieder geval zien dat de pest veel voorkwam in de late steentijd in Scandinavië. In combinatie met het feit dat de menselijke resten verspreid over een groot geografisch gebied gevonden zijn, maakt dit het wel aannemelijk dat een pestepidemie een rol heeft gespeeld.

Amito Haarhuis, Directeur Rijksmuseum Boerhaave

Deze column verscheen dinsdag 16 juli 2024 in De Telegraaf

Zoek op