Vorige week opende Koningin Maxima de nieuwe nationale supercomputer Snellius in Amsterdam Science Park. De krachtigste computer van Nederland, waarop alle wetenschappers ‘rekentijd’ kunnen reserveren om complexe berekeningen uit te voeren aan grote vraagstukken. 

De supercomputer kan straks 14 biljard berekeningen per seconde uitvoeren, en is dus natuurlijk supersnel. Maar dat is niet de reden dat hij Snellius heet. 

snellius

Hij is vernoemd naar de Leidse astronoom en wiskundige Willibrordus Snellius (1580-1626). In Rijksmuseum Boerhaave tonen we zijn Leidse kwadrant, een hoekinstrument waarmee je onder andere de posities van planeten en sterren kunt bepalen. Snellius gebruikte het in een poging de omtrek van de aarde te berekenen. Na een complexe berekening, kwam hij uit op 38.660 kilometer. Nu weten we dat hij er maar 4% naast zat. Voor die tijd een hele knappe rekenprestatie. Een terechte naamgever van de huidige supercomputer.

Snellius is een groot, zwart torengebouw vol met computerkasten. Dat alles bij elkaar noemen we de supercomputer. Hij is bijna tien keer zo snel als zijn voorganger Cartesius, die acht jaar dienst heeft gedaan. Hij is nodig omdat onderzoekers in allerlei wetenschapsgebieden steeds meer kunnen meten en dus gigantisch veel data verzamelen. Aan de ene kant moet je data ergens kunnen opslaan, maar daarnaast is er ook een enorme rekenkracht nodig om die data te kunnen analyseren en interpreteren. Dat kan met deze supercomputer die de rekenkracht heeft van ongeveer 100.000 laptops. 

Maar net als met je eigen laptop, is het ook met de supercomputer zo dat hij weer snel zal verouderen. Wat drie jaar geleden nog supersnel was, voelt vandaag opeens ontzettend traag. Demissionair minister Van Engelshoven van OCW, die het grootste deel van de kosten van 20 miljoen ter beschikking heeft gesteld, kreeg bij de opening impliciet de boodschap mee dat ze nu alvast weer kan gaan sparen voor de volgende. Tja, ik houd ook niet van een trage laptop.

Amito Haarhuis, Directeur Rijksmuseum Boerhaave

Deze column verscheen op dinsdag 21 september 2021 in De Telegraaf.

Zoek op