Al lang voor de komst van Ikea waren er instituten uit Zweden die Nederland massaal in beweging brachten. Het waren zogeheten ‘Zander-instituten’. De bezoekers kwamen er niet voor een Billy of een Pax, maar om hun lichamen te onderwerpen aan sterk op fitnesstoestellen gelijkende apparaten.
Door Ad Maas
Het hoogtepunt van deze Zanderinstuten lag omstreeks 1900. De tijd dat afgetrainde sportievelingen in weinigverhullende zwemkledij op het Scheveningse strand met hun sixpacks en imposante biceps pronkten, lag toen nog in het verschiet. Mensen gingen dan ook niet naar Zanderinstituten om hun spiermassa en vetpercentage te optimaliseren. Ze kwamen er omdat ze iets mankeerden.
De Zanderinstituten waren vernoemd naar Gustav Zander (1835-1920). Na een medische opleiding gaf hij gymles aan meisjes en beoefende hij daarnaast medische gymnastiek (oftewel heilgymnastiek). Dat laatste deed hij op basis van de ideeën van de ‘Zweedse gymnastiek’, die aan het begin van de negentiende eeuw waren uitgedacht door Pehr Henrik Ling. Belangrijk onderdeel daarvan was de weerstandsbeweging: de patiënt voert een beweging uit terwijl de therapeut een tegenkracht levert. Met name dergelijke oefeningen maakten het werk zwaar, wist Zander uit eigen ondervinding. Zeker op het einde van de dag was het moeilijk om de lichamelijke toestand van de patiënt nog goed te kunnen aanvoelen. Zander meende dat dit de effectiviteit van de behandeling ondergroef.
Zander leefde in een tijd dat de industrialisatie aanving. Handmatige arbeid werd steeds meer vervangen door een mechanische productiewijze, met apparaten die repeterende handelingen eindeloos op identieke wijze konden uitvoeren. Dit gebeurde in fabrieken waar stoommachines bijvoorbeeld textiel weefden, of in stoomlocomotieven. Zander meende dat een dergelijke mechanisering ook de heilgymnastiek op een hoger plan kon brengen.
En zo begon hij met de ontwikkeling van een reeks medico-mechanische toestellen die de plaats van de therapeut konden innemen. Zander bracht deze toestellen in 1864 samen in een onderkomen in Stockholm: het eerste Zanderinstituut. Na presentaties van de apparaten op een internationale tentoonstelling in Brussel (1876) en de wereldtentoonstellingen van Philadelphia (1876) en Parijs (1878) - steeds vielen ze in de prijzen - maakten Zanders medico-mechanische instituten ook opgang in andere landen. Op het hoogtepunt van de zanderhype, rond 1900, waren er 116 - tot in Buenos Aires en Moskou aan toe. Verreweg de meeste stonden in Duitsland, waar medische therapie een grote populariteit bezat. Met de mechanisch bewegende, gietijzeren toestellen en hun stangen en zuigers, deels aangedreven door een centrale stoommachine, hadden de Zanderinstituren inderdaad iets weg van een medische fabriek.
Zander ontwierp voor zijn eerste instituut 27 apparaten, een reeks die verder uitdijde tot 76 exemplaren. Ieder van deze toestellen richtte zich specifiek op één enkele spier of spiergroep. Ze vormden als het ware de in gietijzer gestolde ideeën van Ling, die had gemeend dat een therapie zich heel gericht op de (gekwetste) spier in kwestie moest richten. Zo verschenen er apparaten om de onderarm te strekken, het bekken te draaien of de voet te laten rollen (afbeelding 1). Daarbij moest de rest van het lichaam zo goed mogelijk gefixeerd zijn. Daarnaast was volgens Lings Zweedse therapie de dosering van de krachten van groot belang: om het genezingsproces te bevorderen moest de patiënt precies de juiste inspanning leveren, iets wat met goed afgestelde machines dus beter zou lukken dat met mensen.
Afbeelding 1a en 1b - Toestel om de voet te rollen
Lings heilgymnasiek - en daarmee ook de Zanderinstituten - kenden drie verschillende soorten bewegingen: de passieve beweging die van therapeut of apparaat komt (waaronder ook massage), de actieve beweging die de patiënt zelf uitvoert, en de al genoemde weerstandsbeweging. Elk van de bewegingen kon in verschillende posities - liggend, staand, zittend - worden uitgevoerd. De behandeling eindigde met een cooling down aan (of op) een massage-apparaat, bijvoorbeeld het mechanische paard: ‘Hier is een zadel waarop gij slechts behoeft plaats te nemen en de onzichtbare rossinant gaat er met u in galop vandoor’, schreef een bezoeker enthousiast. Een flink draf hielp trouwens ook tegen spijsverteringsproblemen Een speciale groep apparaten, ten slotte, richtte zich op ruggengraatverkromming.
Afbeelding 2 - Toestel voor borst- en rughakking
Het eerste Zanderinstuut in Nederland verscheen in 1894 in Groningen. Het had drie directeuren (twee artsen en een heilgymnast) die het behandeltraject uitstippelden en toezicht hielden. Drie ‘juffrouwen’ stelden de apparaten in en begeleidden de patiënten en verder waren er twee knechten werkzaam om onder meer de stoommachine te bedienen. Negen andere steden volgden, Leiden in 1913 als laatste.
Zo sloegen ook onze landgenoten aan het ‘zanderen’. Ze leden aan zenuwziekten, diabetes of ademhalingsstoornissen, en vaker nog aan verkeerde lichaamshoudingen of aandoeningen die de voortbeweging bemoeilijkten. De behandeling bestond uit sets van drie oefeningen, waarbij de eerste oefening steeds de zwaarste was, en de laatste een passieve bewegingsoefening of massage behelsde. Tussen de sets door kreeg de patiënt - van wie verwacht werd dat hij/zij dagelijks een parcours kwam afwerken - ongeveer vijf minuten rust. Zoals foto’s van heren in pak en dames in jurk al suggeren, moesten de deelnemers het nog zonder sweatshirts of scrunch butt leggings stellen (afbeelding 3a en b).
Afbeelding 3a en 3b - Zanderinstituut Amsterdam, 1898. Op 3a is duidelijk de aandrijfstang van de stoommachine zichtbaar
De hoogtijdagen van het zanderen duurden niet lang. De instituten kampten met een dure bedrijfsvoering - die van Groningen had bijvoorbeeld een investering van 125.000 gulden gekost, genoeg voor de bouw van een aardig universiteitslaboratorium in die tijd. Er verschenen goedkopere alternatieven op de markt. Meer fundamenteel was dat de ideeën van de Zweedse therapie onder vuur kwamen te liggen. Volgens nieuwe inzichten moest een therapie de blessure niet geïsoleerd behandelen, maar juist als onderdeel van omliggende bewegingsorganen. Daarnaast kwamen er alternatieve behandelwijzen (variërend van operatieve methoden tot naaktturnen) in zwang.
Juist op het moment dat de Zanderinstituten zich over de aardbol verspreidden, begon een onbehagen de kop op te steken over het welzijn van de mens in de geïndustrialiseerde samenleving. Raakte deze niet onthecht van de natuur, zichzelf en van andere mensen? En droegen de natuurwetenschappen en de geneeskunde, die met een kil reductionisme mens en natuur steeds meer reduceerden tot een reeks van fysische en chemische reacties, niet bij aan deze vervreemding? Het culturele onbehagen raakte ook de zandertherapie met haar industriële toestellen, haar grootschaligheid en fabrieksachtige voorkomen, en haar fixatie op geïsoleerde lichaamsdelen..
De Zanderinstituten waren zowel in geest als in uiterlijk een uiting van een tijd waarin het vertrouwen in de industriële samenleving en het rationele, natuurwetenschappelijke denken groot was - een Duits artikel sprak treffend over de ‘Industrialisierung der Gesundheit’. Toen dit era voorbij was verloor Zanders mechanische therapie haar zeggingskracht. In 1939 sloot in Rotterdam de laatste Nederlandse vestiging zijn deuren; Nederland was uitgezanderd.
Maar de apparaten bleven vaak nog veel langer in gebruik, als aanvullende therapie in heiltherapeutische praktijken of bijvoorbeeld ziekenhuizen. De Rotterdamse apparaten verhuisden naar het Phyisco-Medisch Instituut aldaar. In 1971 belandden ze - 41 stuks - in de collectie van Rijksmuseum Boerhaave. We stopten met het bewegen op Zweedse apparaten.
En toen gingen we dansen op Abba.
De juiste beweging
Zander ging er prat op dat zijn apparaten precies de mechanica van de spierwerking volgden. Hij nam daarbij aan dat de spierkracht als een hefboom op het bot werkte: hoe groter de hoek tussen het bot en het hechtingspunt van de spier, hoe groter dan de kracht die de spier op het bot uitoefende. Hij leidde hieruit af dat de spier aan het begin van de beweging weinig kracht levert, daarna een maximum bereikt en naar het einde toe weer met eenzelfde verloop afneemt. Metingen van Max Herz toonden echter aan dat dit verloop asymmetrisch was: waar de toename van kracht gelijkmatig verloopt, vindt de afname versneld plaats. Herz ontwikkelde op basis van deze ondervinding eigen medico-mechanische apparaten.
Zander nu
Sommige fysiotherapie- en fitnessapparaten lijken nog verdraaid veel op zandertoestellen. De flamboyante Amerikaan Arthur Jones, wiens uitvindingen van fitnessapparatuur en -methoden mede aan de basis stonden van de fitness-boom van de jaren ‘70 en ‘80, heeft stellig ontkent dat hij de kunst zou hebben afgekeken van Zander.
In fysiotherapeutische praktijken zijn bijvoorbeeld nog altijd varianten te vinden van het ‘traploopapparaat’ (afbeelding 4). Ook het flexen van de arm (afbeelding 5) is een klassieker (waarbij tegenwoordig de patiënt niet meer hoeft te zitten).
Afbeelding 4 & 5 - Toestel om de dij te strekken en te heffen (‘traploopapparaat’) & Toestel om de onderarm te buigen en te strekken
Dit artikel verscheen eerder in het magazine NVOX van Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in Natuurwetenschappen.
Met dank aan Vera Hoijtingh