Met zijn zelfgemaakte instrumenten ontdekte Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) een compleet nieuwe wereld. Hij zag voor het eerst zaadcellen, bloedlichaampjes en ‘kleine diertjes’, ofwel bacteriën. Zijn systematische en uitgebreide onderzoek maken hem tot de grondlegger van de microbiologie.
Antoni van Leeuwenhoek kwam uit een redelijk welvarende koopmansfamilie uit Delft. Hij werd opgeleid voor de handel en begon een winkel in garen en band. Daar raakte hij bekend met het gebruik van vergrootglazen, waarmee hij de kwaliteit van de stof en de dichtheid van het weefsel controleerde. Op den duur begon hij zijn eigen lenzen te slijpen en polijsten. Rond 1670 ontwikkelde hij de enkelvoudige microscoop, die vele malen sterker kon vergroten dan de samengestelde microscopen uit die tijd. Wat Van Leeuwenhoek zag onder zijn apparaat was zo opzienbarend dat hij via een bevriende anatoom contact zocht met de wetenschappelijke wereld om zijn bevindingen te publiceren.
Het ontwerp van Van Leeuwenhoeks microscopen is relatief eenvoudig: een miniem glazen lensje dat tussen twee metalen plaatjes is geklonken. Het preparaat zat op een pinnetje dat met schroefjes op en neer en dichterbij of verder van de lens kon bewegen. Zo stelde je scherp. De meeste van Van Leeuwenhoeks microscopen vergrootten zo’n tachtig maal. Maar er waren ook uitschieters bij met een vergrotingsfactor van 250, wat fenomenaal was voor die tijd.
Het overgrote deel van zijn waarnemingen heeft Van Leeuwenhoek vanaf 1673 vastgelegd in brieven aan de Royal Society, de Britse academie voor wetenschap in Londen. Dankzij de publicatie van de meeste van zijn ontdekkingen in het toptijdschrift Philosophical Transactions werd hij wereldberoemd.
Voor zover we weten zijn er elf microscopen van Antoni van Leeuwenhoek bewaard gebleven. Rijksmuseum Boerhaave heeft vier microscopen in de collectie.