“Peter Debije moet gewoon heel erg zelfbewust zijn geweest”, vertelt Jurrie Reiding me, de biograaf van de Maastrichtse Nobelprijswinnaar (voor de scheikunde, 1936). We zijn in het depot van Rijksmuseum Boerhaave. Voor ons liggen documenten, tekeningen, briefkaarten, schoolrapporten en diploma’s uitgestald. Samen tonen ze de coming of age van een Nobelprijswinnaar. De nalatenschap van de jeugdige Debye is recent aan het museum geschonken door stadgenoot Wiel Rousseau. Lang geleden wist hij er bij toeval beslag op te leggen.
De collectie bevat prachtig materiaal: grote, technische tekeningen die Debye maakte tijdens zijn studie, zijn doctorsbul uit München, waar hij promoveerde bij de grote fysicus Arnold Sommerfeld, een briefkaart naar zijn ouders waarop dezelfde Sommerfeld een melig poppetje heeft getekend, heiligenprentjes die getuigen van het rijke roomse leven waarmee een Limburgse opvoeding omstreeks 1900 doordesemd was.
Ons oog valt echter op een onooglijk briefje, geschreven door vader Debye in augustus 1897 en gericht aan het college van B en W. Hij vraagt erin of zijn zoon vrijstelling kan krijgen van schoolgeld voor de HBS ‘daar mij de nodige middelen bestrijding der schoolgelden ontbreken’. Vader Debye is smid en metaalbewerker, en dat is geen vetpot. Ook moeder moet bijspringen om de eindjes aan elkaar te knopen: ze wijst in het theater mensen hun plaats. Het gezin woont in een klein appartement. Als Peter rustig wil studeren gaat hij op een bankje in het park zitten.
Volgens Reiding trok Debye zich weinig aan van de pesterijen van zijn klasgenoten, die wisten dat zijn ouders geen schoolgeld betaalden. Dat een Duitse collega hem later een ‘Mann ohne Kultur’ noemde, zal hem ook weinig hebben gedaan. Debye wist wat hij kon en wat hij wilde, en daar hoorde geen minderwaardigheidscomplexen bij.
Het is niettemin opvallend dat Debyes carrière zo vlot en probleemloos verliep. Ga maar na: toen zijn vader het briefje schreef was hij dertien, op zijn zeventiende rondde hij de HBS af en vijf jaar later de Technische Hogeschool Aken. De keuze viel op deze opleiding omdat Debye er op de fiets heen kon: elders op kamers gaan was te kostbaar. Met zijn ingenieursdiploma op zak volgde hij zijn leermeester Sommerfeld naar München, die er een prestigieuze leerstoel ging bekleden. In 1908 promoveerde Debye, twee jaar later volgde de Habilitation (de typisch Duitse vereiste voor een academische carrière), en weer een jaar later viel hem zijn eerste professoraat ten deel toen hij in Zürich Einstein opvolgde. Peter Debye is dan 27.
Peter Debye is een wat ongrijpbare Nobelprijswinnaar. Wel Nederlander, maar vooral Duits-georiënteerd (alleen in 1912-1913 was hij korte tijd hoogleraar in Utrecht), en onderzoek dat voor niet-ingewijden lastig op waarde is te schatten. En dan was er nog die rel uit 2006 over zijn oorlogsverleden. Deze leidde tot een NIOD-onderzoek dat uitwees dat Debye in het Derde Rijk zijn eigen belangen goed voor ogen hield, maar niet bepaald een Nazi-sympathisant was.
De nalatenschap van zijn jeugd toont hem echter als een exemplarisch product van het Nederlandse onderwijssysteem. Historici beschouwen de HBS, die Debye klaarstoomde voor zijn natuurwetenschappelijke carrière, als een game-changer in het onderwijsbestel. Ten eerste groeide deze onderwijsvorm vanaf de oprichting in 1863 uit tot een emancipatiemachine die het kroost van de burgerklasse de mogelijkheid bood om met schooldiploma’s hogerop te geraken. Daarnaast viel de grote aandacht voor de natuurwetenschappen op, waar het traditionele gymnasium zich vooral op de klassieken richtte. De HBS wekte bij ambitieuze, sociale stijgers een voorliefde op voor de exacte vakken, waarmee het de grondslag legde voor de zogenaamde Tweede Gouden Eeuw van de Nederlandse natuurwetenschap, de bloeiperiode die tegen het einde van de negentiende eeuw inzette. Personifieert Debye niet op exemplarische wijze dit HBS-verhaal?
De oprichting van de HBS maakte deel uit van het liberale offensief om de verstarde standensamenleving open te breken en de almacht te beëindigen van de traditionele regentenfamilies die onderling het landsbestuur bekonkelden, de baantjes verdeelden en het volk bevoogden. Na de liberale machtsgreep van 1848 bepaalden steeds meer formele kwalificaties (zoals een HBS-diploma) en minder afkomst en connecties waar iemand belandde. Wat je kon werd belangrijker dan wie je was.
Het briefje van vader Debye getuigt van dit HBS-verhaal - een belangwekkend document derhalve voor het nationale museum van onze wetenschapsgeschiedenis. Toch wringt er iets. Het briefje toont namelijk ook de grenzen van de sociale mobiliteit die de HBS beoogde. De ouders moesten immers schoolgeld ophoesten, en dat was voor een eerbare smid al te hoog gegrepen. De HBS richtte zich op de belangen van de ingenieurs, dominees, onderwijzers, ondernemers en notarissen die de liberale beweging schraagden. En die waren niet geneigd de lagere klassen op te nemen in hun opmars. Vormden de pesterijen die Debye onderging hier niet fijntjes een onderstreping van? En hoe kwam het ook alweer dat Debye toch naar de HBS kon? Juist, dankzij de vaderlijke welwillendheid van de burgemeester en zijn wethouders, dankzij het aloude systeem kortom van paternalisme en patronage waartegen de liberalen te hoop liepen. Leuk hoe de historische werkelijkheid de historici telkens weer een loer weet te draaien!
In januari 2019 ontving Rijksmuseum Boerhaave een persoonlijke schenking archiefstukken rondom Nobelprijswinnaar Peter Debye, dit erfgoed is momenteel in een kleine expositie te bekijken.